Bent u bestuurder of toezichthouder van een vereniging of stichting? Dan is het goed om te weten dat op 23 augustus 2023 een nieuw besluit van de Staatssecretaris van Financiën is gepubliceerd over de vennootschapsbelastingplicht voor stichtingen en verenigingen. Dit nieuwe besluit bevat enkele wijzigingen en aanvullingen op het oude besluit van 23 december 2005.

Wat is veranderd?

  • het beleid omtrent de beoordeling van het criterium ‘deelname aan het economisch verkeer’;
  • de uitbreiding van het criterium ‘winststreven’ (met name voor gesubsidieerde instellingen en kantines van sportverenigingen);
  • het beleid omtrent de beoordeling van het concurrentiecriterium;
  • nieuw beleid omtrent de integrale belastingplicht;
  • verduidelijking van de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de fictieve loonkostenaftrek (voor rechtspersonen die een sociaal belang behartigen).

De manier van beoordelen is vereenvoudigd weergegeven in de figuur hieronder.

In onderstaand artikel kunt u meer lezen over de vennootschapsbelastingplicht bij stichtingen en verenigingen. Wilt u meer weten over de wijzigingen van het nieuwe besluit? Of twijfelt u of dit wel of niet voor u van toepassing is? Neem dan contact op met Amanda Talsma of een van onze andere belastingadviseurs via tel. 0592 – 53 09 53 of via info@afier.com. Wij helpen u graag!


Wanneer vennootschapsbelasting bij een vereniging of stichting?

Bepaalde rechtspersonen, zoals de BV en de NV, zijn automatisch volledig onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Zij worden in fiscaal juridische zin geacht een onderneming te drijven met hun gehele vermogen. Het maakt hierbij niet uit welke activiteiten deze rechtspersonen feitelijk verrichten.  

Verenigingen en stichtingen zijn belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijven. Dit betekent dat zij pas met vennootschapsbelasting in aanraking komen wanneer een onderneming wordt gedreven. Het woordje ‘zover’ geeft aan dat per (bedrijfs-)activiteit moet worden beoordeeld of sprake is van een onderneming.

Wanneer is sprake van een ‘onderneming’?

Of sprake is van een onderneming wordt beoordeeld per activiteit van de stichting of vereniging. Wanneer activiteiten nauw met elkaar verweven zijn, dienen zij als één geheel te worden beoordeeld.:

Om in fiscale zin te spreken van een ‘onderneming’ dient cumulatief aan de volgende criteria te worden voldaan:

1. Er is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid

Het besluit geeft aan dat factoren zoals de omvang van de organisatie, het financiële risico, de aard en het aanwezige kapitaal een rol spelen bij de beoordeling van deze voorwaarde. Doorgaans wordt snel aan deze voorwaarde voldaan.

2. Deelname aan het economisch verkeer

Aan deze voorwaarde wordt voldaan als er goederen of diensten worden geleverd aan derden. Onder bepaalde omstandigheden worden ook de leden van een vereniging als derden aangemerkt. Wanneer het lidmaatschap bij een vereniging voor iedereen openstaat wordt deelname aan het economisch ook (sneller) aangenomen, omdat dan geen sprake is van een besloten groep.

3. Met het oogmerk om winst te behalen

Er dient naar winst te worden gestreefd. Wanneer er geen winststreven is, maar wel feitelijk exploitatieoverschotten worden gerealiseerd wordt een winstoogmerk aangenomen. Ook het winstoogmerk dient per activiteit te worden beoordeeld. Hierdoor kan het zo zijn dat de stichting of vereniging als geheel geen winst maakt, maar bepaalde zelfstandige activiteiten wel winstgevend en belastingplichtig zijn.

Bovenstaande criteria worden beoordeeld aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden. Statuten of andere regelementen kunnen behulpzaam zijn bij de beoordeling, maar de feitelijke situatie is altijd leidend.

Het kan zo zijn dat bepaalde activiteiten wel onder de vennootschapsbelasting vallen (de belaste ondernemingssfeer), terwijl andere activiteiten in dezelfde stichting of vereniging onbelast zijn omdat hiermee geen onderneming wordt gedreven (onbelaste niet-ondernemingssfeer). Als dit het geval is, is sprake van ‘beperkte’ belastingplicht. Beperkte belastingplicht bij de stichting of vereniging kan leiden tot verzwaring van de administratieve lasten, omdat baten en lasten gealloceerd dienen te worden aan het belaste en onbelaste deel van het resultaat. Daarnaast dienen ook de vermogensbestanddelen (panden, inventaris, voorraad, schulden etc.) geëtiketteerd te worden als ondernemings- of niet-ondernemingsvermogen.

Let op: komt u tot de conclusie dat binnen uw stichting of vereniging geen onderneming wordt gedreven? Dan is in beginsel geen sprake van belastingplicht, tenzij er in concurrentie wordt getreden met organisaties die met dezelfde activiteiten wél een onderneming drijven. Concurrentieverstorende stichtingen zullen dus, ondanks het ontbreken van een winstoogmerk, als belastingplichtig worden aangemerkt.

Hierna hebben we een paar voorbeelden opgenomen om dit ter verduidelijken.

Voorbeeld 1 – belastingplicht festival georganiseerd door vrijwilligers

 Een stichting organiseerde één keer per jaar een festival. Het doel van het festival was het muziekgenre rhythm & blues meer bekendheid te geven. De betrokkenen (bestuurders en vrijwilligers) ontvingen geen vergoeding voor de organisatie van het festival. De artiesten die optraden ontvingen wel een vergoeding. Op het festival kwamen circa 5.000 betalende bezoekers. De resultaten over een periode van 10 jaar waren wisselend: het ene jaar positief het andere jaar negatief. Het eigen vermogen  van de stichting bedroeg circa €36.000.

 De Hoge Raad was in 2004 van mening dat deze stichting in concurrentie trad met andere festivals en muziekevenementen die dezelfde activiteiten belast verrichten. Doordat de stichting in concurrentie trad, werd aangenomen dat een onderneming werd gedreven en was hierdoor sprake van vennootschapsbelastingplicht.

Voorbeeld 2 – belastingplicht vakvereniging door uitgifte jaarboek

Het Hof Amsterdam bepaalde in 2002 dat met de uitgifte van een jaarboek door een vakvereniging in concurrentie werd getreden en daarom sprake was van vennootschapsbelastingplicht. Het betrof een vakvereniging die overlegplatforms organiseerde, voorlichting gaf aan leden en scholing verzorgde. Deze activiteiten kwalificeerden niet als het drijven van een onderneming en waren dus niet belast met vennootschapsbelasting.

Het jaarboek werd gemaakt door een samensteller en enkele vrijwilligers. In het jaarboek stonden betalende adverteerders. Het jaarboek werd tegen betaling verkocht aan o.a. leden, adverteerders en derden. Er werden met de uitgifte van het jaarboek behoorlijke resultaten behaald (variërend van circa 10.000 tot 86.000 per jaar).

De verkoop van het jaarboek werd door het Hof gezien als een aparte ondernemingsactiviteit, omdat een functionaris was aangewezen om de uitgave te regelen, er een afzonderlijke boekhouding is gevoerd, het jaarboek is verkocht aan derden en de overige activiteiten van de vereniging ook plaats konden vinden zonder uitgifte van het jaarboek. Het Hof kwam tot de conclusie dat met de uitgifte van het jaarboek in concurrentie werd getreden met uitgeverijen die wel aan de heffing van inkomsten- of vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Bovendien werd deelgenomen aan het economisch verkeer door de verkoop aan derden en werd voldaan aan het winstcriterium doordat structurele exploitatieoverschotten werden gerealiseerd. De resultaten die werden behaald met de uitgifte van het jaarboek waren daarom – ondanks dat de overige activiteiten van de vereniging waren vrijgesteld – aan vennootschapsbelasting onderworpen.

NB: Wanneer activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als ‘onderneming’ of concurrerend, blijft vennootschapsbelasting achterwege.

Specifieke subjectieve vrijstellingen

Voor stichtingen en verenigingen die een bepaald algemeen maatschappelijk belang dienen is het niet wenselijk dat zij vennootschapsbelastingplichtig worden. Hoewel deze stichtingen en/of verenigingen een onderneming drijven, kunnen zij onder voorwaarden (subjectief) worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting vanwege hun activiteiten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan zorg- en onderwijsinstellingen, uitvaartmaatschappijen, bibliotheken etc.

Op de toepassing van een dergelijke vrijstelling zijn strenge voorwaarden van toepassing. Of een vrijstelling van toepassing is dient zeer kritisch aan de hand van feiten en omstandigheden te worden beoordeeld. Wij zullen op de specifieke voorwaarden niet ingaan in dit artikel.

Generieke vrijstelling voor kleine stichtingen en verenigingen

Stichtingen en verenigingen die jaarlijks minder dan €15.000 winst maken én in de 4 voorafgaande jaren minder dan €75.000 winst hebben gemaakt zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Deze vrijstelling stelt geen voorwaarden aan het doel en de activiteiten van de stichting of vereniging. Door middel van deze vrijstelling worden kleinere stichtingen en verenigingen niet geconfronteerd met vennootschapsbelasting en extra administratieve lasten.

NB: pensioen- en lijfrentestichtingen kunnen geen beroep doen op deze vrijstelling.

Vrijwillig kiezen voor belastingplicht

Indien een vrijstelling op uw stichting of vereniging van toepassing is, kunt u vrijwillig opteren voor belastingplicht. Er dient hiervoor een verzoek te worden ingediend bij de belastingdienst. Bij overgang van de belaste naar de onbelaste sfeer (door het ingaan van een vrijstelling) kan de stichting of vereniging worden geconfronteerd met een eindafrekening. Wanneer er veel stille reserves en/of goodwill aanwezig is, kan dit leiden tot hoge belastingheffing. In zo’n geval kan voortzetting van de belastingplicht juist aantrekkelijker zijn dan het toepassen van een vrijstelling. Daarnaast kunnen eventueel openstaande verrekenbare verliezen worden veiliggesteld. Of opteren voor vennootschapsbelastingplicht wenselijk is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van uw stichting of vereniging.

Gevolgen van vennootschapsbelastingplichtig worden 

Indien een stichting of vereniging tijdens haar bestaan belastingplichtig wordt, komt zij voor administratieve en fiscale uitdagingen te staan. Er dient een fiscale openingsbalans te worden opgesteld. Activa en passiva dient voor de waarde in het economisch verkeer op de fiscale balans gewaardeerd te worden. Voor panden dient dan bijvoorbeeld een taxatierapport opgemaakt te worden om zicht te krijgen op de werkelijke waarde op dat moment. Daarnaast dient er jaarlijks een aangifte vennootschapsbelasting te worden opgesteld en ingediend bij de belastingdienst. De gevolgen en verplichtingen bij ingang van de belastingplicht zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van uw stichting of vereniging. Neem gerust contact op als u vragen heeft.

Gevolgen ingaan vrijstelling terwijl de stichting of vereniging eerst belastingplichtig was

Als de belastingplicht van uw stichting of vereniging eindigt, krijgt u te maken met zogenaamde ‘eindafrekeningswinst’. Dit betekent dat er vennootschapsbelasting moet worden betaald over de aanwezige goodwill en stille reserves. De gevolgen en verplichtingen bij het eindigen van de belastingplicht zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van uw stichting of vereniging. Neem gerust contact op als u vragen heeft.

Risico op navordering en boetes

De uiteindelijke beoordeling of een stichting of vereniging belastingplichtig is ligt bij de bevoegde inspecteur van de belastingdienst. Bij een onvolledige of onjuiste inschatting van de vennootschapsbelasting kunt u geconfronteerd worden met navordering en boetes.

Meer weten of ondersteuning nodig?

Heeft u hulp nodig bij de beoordeling van de vennootschapsbelastingplicht van uw stichting of vereniging? Of wilt u weten of u in aanmerking komt voor een vrijstelling? Neem dan contact met ons op en wij helpen graag.  


Dit artikel is met grote zorg samengesteld om u te informeren maar kan niet als advies beschouwd worden. Bijgevolg aanvaarden wij geen enkele aansprakelijkheid in geval van mogelijke onjuistheden van de getoonde informatie, noch van de bestanden die gekoppeld zijn en/of websites waarnaar verwezen wordt.